Skip to main content

 Arbeitseinsatz

Op 28 februari 1941 kondigde Rijkscommissaris  Seyss-Inquart de nieuwe verordening  ‘betreffende de verplichting tot het verrichten van diensten en de beperking ten aanzien van het veranderen van betrekking’, af. Niets stond meer in de weg om jonge mannen verplicht te stellen, gedurende een bepaalde tijd, te werken binnen Nederland. Een maand later werd al ‘binnen Nederland’ geschrapt. Je kon nu ook in Duitsland en andere bezette landen ingezet worden. De verplichte tewerkstelling, de Arbeitseinsatz, was een feit. 

’Werken voor de bezetter’ werd in het begin gezien als werkverschaffing voor werklozen. Zij werden verplicht te werken, omdat ze anders hun steun zouden verliezen. Met name de oorlogsindustrie vroeg om steeds meer arbeidskrachten, mede omdat Duitse mannen vooral nodig waren voor de bezetting en de oorlogsvoering aan het front. Dit nijpende arbeidstekort moest worden opgelost door arbeiders uit de bezette gebieden naar Duitsland te halen.

Niet alleen de oorlogsindustrie had een tekort aan mankracht, ook de voedselketen: van de bakker tot de boer.

Alle mannelijke inwoners konden worden opgeroepen die tussen 1 januari 1918 en 1 januari 1922 geboren waren, met uitzondering van personen die vol-jood zijn. 

Het Gewestelijk Arbeids Bureau had de taak om de arbeiders naar Duitsland te sturen en keuringsartsen en ambtenaren hadden een belangrijke rol bij de keuring. 

Had je een medische verklaring van je huisarts of een verklaring van je baas of burgemeester dat je onmogelijk gemist kon worden en de keuringsartsen en ambtenaren waren je goed gezind, dan werd je afgekeurd en mocht je thuis blijven, omdat je medisch ongeschikt was of onmisbaar was.

Maar je moest wel op je hoede blijven! Werden er te veel mannen afgekeurd, dan werden de regels weer aangescherpt. De uitslag van het geneeskundig onderzoek werd de maatstaf in welke categorie werk je werd ingedeeld: zwaar, halfzwaar of lichtwerk. Ongehuwden kwamen als eerste in aanmerking om te vertrekken, dan gezinshoofden met twee kinderen en tot slot de overigen. Contractbrekers en werkweigeraars werden naar Kamp Amersfoort gestuurd.

Waren eerst de 21 t/m 25-jarigen aan de beurt vanaf 6 mei 1943 moesten alle mannen in de leeftijd van 18 tot 35 jaar zich melden op het Arbeidsbureau. Een week eerder werden oud-militairen al verplicht om in de oorlogsindustrie te gaan werken.

Overal in Nederland braken stakingen uit. 

Vrijwel elk Nederlands gezin had te maken met (dwangarbeid) voor de Duitse bezetter.

Maar het beoogde aantal om in zes maanden tijd 170.000 arbeiders op transport te zetten, werd niet gerealiseerd. 

Strenge controle en speciale razzia’s waren nodig om de mannen, die niet aan de oproep gehoor hadden gegeven, op te sporen. Zo werden in Rotterdam op 10 en 11 november 1944 50.000 duizend mannen opgepakt.

Verzet tegen de Arbeitseinsatz

Volgens het verzet moest je geen gehoor geven aan de oproep voor de Arbeitseinsatz, je moest onderduiken. Maar niet iedereen durfde dat of had daartoe de mogelijkheid. Het risico was natuurlijk dat je alsnog werd opgepakt en nog strenger werd aangepakt.

Onderduiken was extra moeilijk, als weigeraar kwam je niet in aanmerking voor voedselbonnen. Alleen als je je had aangemeld bij het Arbeidsbureau kreeg je een stempel op je distributiekaart en dat gaf weer recht op nieuwe voedselbonnen.

Het verzet deed wel moeite om voedselbonnen voor onderduikers te regelen. Er werden legitimatiebewijzen en stamkaarten vervalst en distributiekantoren overvallen, maar toch bleef het uiterst risicovol.

Liet de oorlogssituatie het toe, dan mochten de mannen na een aantal maanden met verlof naar huis. Niet iedereen ging daarna terug en dook al dan niet succesvol onder. 

De dwangarbeiders kregen over het algemeen te weinig en te eenzijdig voedsel en dat leidde tot algemene zwakte en vitaminegebrek: een half brood of minder per dag en als warm eten in de regel koolsoep. Ze maakten lange dagen. Vroeg opstaan, op appel, dan zwaar lichamelijke arbeid in fabrieken of steengroeve, bij terugkomst weer op appel en een schamele maaltijd. Het leven was zwaar en velen stierven door uitputting en ziekten.

Probeerde je toch te ontsnappen of werkte je niet voldoende mee, dan werd je overgeplaatst naar een Arbeitserziehungslager (AEL), dat onder bewaking stond van leden van de Gestapo. 

Terugkeer

Na de bevrijding probeerden de mannen op eigen gelegenheid hun weg naar huis te vinden.

Anderen bleven in de kampen wonen en wachtten op hun repatriëring. Bij terugkomst moesten de repatrianten bij de grens de ‘Rijksmarken’ die ze verdiend hadden inleveren.

Het thuisfront in de Hoeksche Waard sloot ‘de verloren zoon’ in de armen maar aan erkenning als slachtoffer van de naziterreur is het lang ontbroken in Nederland. Er werd compensatie beloofd, maar die belofte werd niet altijd nagekomen. De mannen probeerden hun leven weer op te pakken, zowel in het gezin als in het werk. Dat lukte niet altijd, de ervaringen waren te intens geweest en dat werkte door in hun persoonlijk- en gezinsleven.

Monument in Overloon

Het monument ‘Dwangarbeid 1940-1945’ te Overloon brengt de ruim 500.000 Nederlanders in herinnering die tijdens de Tweede Wereldoorlog dwangarbeid hebben verricht in Duitsland. Meer dan 30.000 van hen kwamen om door honger, mishandeling, ziekte en oorlogsgeweld. Het monument is ook een eerbetoon aan de honderden Hoeksche Waardse mannen die dwangarbeid hebben verricht, van wie er 22 niet meer terugkeerden.

Het monument is onthuld op 29 mei 1996 door minister Els Borst. Het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum in Overloon draagt zorg voor het onderhoud van het gedenkteken.

Op het rechterdeel van de plaquette staat het laatste vers van het gedicht Herdenking, van de ex-dwangarbeider Wim de Vries uit Puttershoek, dat luidt:

‘STRAKS GAAN WE WEER TERUG NAAR HET HEDEN
EN HOE MEN ‘T WENDT EN KEERT OF PLOOIT
WIJ ZULLEN VEEL MOETEN VERGEVEN,
VERGETEN ECHTER DOEN WE NOOIT.’

Bronnen

Afbeelding Arbeitseinsatz, wikimedia commons

Laatst bijgewerkt 21 maart 2025